Doneer nu

Verhaal van Co Adriaanse

Delen

Ko, Co & Jo

Co AdriaanseCo Adriaanse (68), voormalig coach van ondermeer Ajax, AZ en FC Porto, zag zijn moeder langzaam verdwijnen door alzheimer. Zijn vader ging in haar kielzog mee. Over zwerftochten in nachtjapon, een ontvoering met een opvouwbare rolstoel, ‘traantjes’ na een goal en het nemen van gewaagde beslissingen. 

De ambulancebroeders kwamen binnen met een brancard.
“Wat komen jullie doen?” vroeg mijn vader.
“Ja, uw vrouw is zo ziek, ze moet weg.”
“Wie heeft dat gezegd?” Toen wezen ze naar mij.

 

Het is zes, zeven seconden stil. De gelauwerde coach nipt van zijn cappuccino. De vraag was: hoe heeft hij het afscheid beleefd? ‘Het was ook móói. Vlak voor het verlaten van de aula kreeg iedereen rozen mee. Een rode voor mijn vader, een witte voor mijn moeder. Ik zie die twee kisten nog staan, naast elkaar, overladen met rozen. Een hele bijzondere afsluiting. Achteraf zeg ik: het is goed dat het is gegaan zoals het is gegaan.’

Het begon met een tia. ‘Mijn moeder was begin zeventig – exact weet ik het niet meer. Haar karakter is daarna langzamerhand veranderd. Vóór die tijd was ze vrolijk, sterk en zeer sociaal. Ze zong graag. Op vakantie in Oostenrijk ging ze bij de eerste jodel al meedoen. Op bruiloften en partijen liep ze vooraan in de polonaise. Maar na die kleine beroerte werd ze bozer, humeuriger. Ze stoorde zich aan anderen. Misschien uit frustratie, omdat ze wel merkte dat ze niet meer dezelfde was. ‘Ze kon ook minder doen. Altijd was mijn moeder een hardwerkende vrouw die alles zelf regelde, van boodschappen halen tot koken, de was doen, zorgen voor de drie kinderen. Om een centje bij te verdienen maakte ze schoon bij een onderwijzersgezin. Maar ze werd steeds inactiever, suffiger. Veel slapen, op de bank liggen. Mijn vader werd dan boos. Hij wilde wandelen, naar het winkelcentrum in Amsterdam-Noord. Kom op, Jo. Maar Jo ging niet meer mee. Of steeds minder.’

Zelfredzaam waren ze niet meer, dat was een eerste aderlating. Van een huurwoning bij het IJplein verhuisden Ko en Jo Adriaanse naar een aanleunwoning in verpleeghuis De Die, ook in Amsterdam-Noord.
‘Mijn moeder kon niet meer koken. Dan zette mijn vader een pannetje op het vuur. Ik zat goed in de slappe was, dus ik zei: “Jullie gaan elke dag gezellig beneden eten in de zaal, op mijn kosten.” Dat vonden ze zo’n luxe! Mijn vader nam er een wijntje bij, ze zaten aan tafel met oudere mensen die nog redelijk fit waren, daar fleurden ze van op. Mijn zus Joke en mijn broer André vonden het goed – dat heb ik ze wel gevraagd. Voor mij was die regeling ook prettig. In die tijd, zo halverwege de jaren negentig, was ik hoofd jeugdopleiding bij Ajax. ’s Avonds om zes uur meldde ik me daar, dan kon ik mee-eten met mijn ouders, een beetje zoals vroeger. Dan was ik weer even Cootje.’

Jacobus (Co) Adriaanse is een kind van de jaren vijftig. Een volksjongen uit de Spaarndammerbuurt, Amsterdam-West. Hij komt uit een rood nest, met roerige 1 mei-vieringen, een abonnement op de communistische krant De Waarheid en een grootvader die optrad als stakingsleider in de houthavens. In zijn jeugdjaren werden woorden als soberheid en spaarzaamheid met hoofdletters geschreven. ‘Mijn vader was chef glasslijper bij Van Tetterode, een glasfabriek. Tussen de middag fietste hij in een halfuur naar huis om een boterhammetje te eten, in zijn overall met een stropdas eronder. Daarna weer terug. Mijn vader was een rechtlijnige man. In een hoekkast had hij een oude broodtrommel met allerlei vakjes, zoals auto, tv, gas, kleding, vakantie. Heel ordelijk, heel gedisciplineerd.
‘Complimenten kreeg je niet. Nooit. Dat vonden mijn ouders niet nodig. Je deed je stinkende best, zoals het hoort, klaar. Voor een goed rapport kreeg je een kwartje of zo. Ik was vroeger wel een zielig jongetje, hoor. Heel stil, heel verlegen. Ik had een lui oog, waardoor ik een half afgeplakt brilletje moest dragen. Of ik viel weer eens op m’n achterhoofd. Maar toen ik later profvoetballer wilde worden, of anders gymleraar, hebben mijn ouders mij altijd gesteund. Tot m’n 27ste heb ik thuis gewoond, op een zolderkamertje. Ik had speciaal een belletje geïnstalleerd –vanuit de keuken kon mijn moeder op een knopje drukken om mij te bereiken.’

In het zorgappartement in Amsterdam-Noord bleef de fysieke en mentale gesteldheid van zijn moeder zorgelijk. ‘Ze ging zwerven. Mijn vader deed alles op slot, maar een paar keer vergat hij dat. Dan was mijn moeder ’s nachts in haar nachtjapon via een sluis naar een naastgelegen gebouw gelopen, zonder te weten waar ze vandaan kwam. Als ik dan vroeg wat er was gebeurd, ontkende ze
het. Mijn vader ook. Die zag de bui al hangen. Straks moet ze weg – naar een gesloten tehuis met een medische afdeling. Dat wilde hij koste wat kost voorkomen, want hij wilde haar bij zich houden. Hier raak je de kern van de zaak, hè. Mijn ouders waren een twee-eenheid. Hij was gek van haar, en zij van hem. Maar ja, het komt zelden voor dat man en vrouw tot de dood toe hetzelfde pad bewandelen. Als ze dan noodgedwongen worden gescheiden… Hartverscheurend.
‘Mijn moeder had alzheimer, dat was duidelijk. Ze moest weg. Ze deed niets meer, lag alleen nog maar duf op de bank – en vergde te veel zorg. Het was een besluit van de leiding van het tehuis, in overleg met ons, de kinderen. Buiten mijn moeder om. En: buiten mijn vader om. Want hij zou altijd zeggen: nee, dat gebeurt niet. Maar hij kón niet meer. Toen mijn moeder werd opgehaald… Ik  was erbij. De ambulancebroeders kwamen binnen met een brancard. “Wat komen jullie doen?” vroeg m’n vader. “Ja, uw vrouw is zo ziek, ze moet weg.” “Wie heeft dat gezegd?” Toen wezen ze naar mij.

‘Ik had sterk het gevoel: ook al herkent ze mij niet,ook al praat ze niet met me, ik laat moe niet in desteek. En va ook niet. Dit is zinvol. Dit is een zinnigebesteding van mijn tijd’

ouders van Co Adriaanse

‘Mijn moeder ging gewillig mee. Ze is gewoon op de brancard gaan liggen en liet zich afvoeren. Ik heb mijn vader zien huilen. Dat vond ik het ergste moment –ik had hem nooit eerder zo emotioneel gezien. Was het toch niet verstandiger geweest hem vooraf in te lichten? Ik weet het niet. Hij had niet open gedaan, hij had zich verzet, daar ben ik honderd procent van overtuigd. Mijn vader was niet voor rede vatbaar. Deze ‘overval’ nam hij me best kwalijk, maar de band is goed gebleven.
‘Mijn moeder heeft bij leven en welzijn nooit iets gezegd over de mogelijkheid van euthanasie, van een voortijdig einde. Bij ons thuis werd sowieso niet openlijk over dat soort delicate zaken gesproken. Over leven en dood. Over religie. Over seks. Ik heb mijn ouders ook nooit innig zien knuffelen of zoenen. Typerend voor die vooroorlogse generatie.’

Na een tijdelijk verblijf in verpleeghuis De Poort in De Jordaan kwam zijn moeder in het Eduard Douwes Dekker Huis, opnieuw in Noord. Op een gesloten afdeling. ‘Dat was vreselijk. Vre-se-lijk. Daar zaten ook de zware gevallen, hè. Een man die de hele tijd zit te huilen. Een vrouw met een handtasje die vraagt: “Waar is de bushalte? Ik moet naar huis. Waar is de bus?” Een vrouw die achter elkaar zegt: zuster, moet plassen… zuster, moet plassen… zuster, moet plassen…

Mijn vader nam zijn Jo mee naar beneden, naar een gemeenschappelijke ruimte, weg van die afdeling. Hij schaamde zich. Zijn vrouw hoorde daar niet thuis, vond hij. ‘Elke middag zocht hij haar op. Keurig in pak, met een stropdassie. Hij had altijd een tas bij zich met een banaantje en een chocolaatje. Dan ging hij haar echt voeren. En handje vasthouden. Terwijl mijn vader helemaal niet van ‘handje vasthouden’ was, maar hij kon haar in de meest letterlijk zin niet loslaten. Zijn hele ritme, zijn hele structuur in het leven was hij kwijt. Altijd nog had hij de hoop dat ze op een dag bij  hem terugkeerde. Hij probeerde haar zelfs te ontvoeren. Bij het zorgcentrum had-ie zo’n inklapbare rolstoel geregeld, en hij wilde haar gewoon mee terugnemen. Eén keer was het hem nog gelukt ook. En ja, dan moesten ze zijn Jo toch weer meenemen.’

Wat voor wissel trok dat op Adriaanse persoonlijk?
‘Ik woonde dichtbij – in die periode was ik trainer van AZ, in Alkmaar. Minimaal één of twee keer per week ging ik effe langs bij mijn moeder in het Eduard Douwes Dekker Huis, bij voorkeur als mijn vader er ook was, dan ving ik twee vliegen in één klap. Na het bezoekuur ging ik vaak met hem mee, naar de aanleunwoning waar hij was blijven wonen, want hij moest ook aandacht hebben. Dan aten we samen een warm happie in de kantine, beneden. Eigenlijk ben je als kind de mantelzorger van de mantelzorger. Ik reed daarna vaak depressief, aangeslagen en verdrietig terug naar huis. Vooral vanwege mijn moeder. Maar ik had sterk het gevoel: ook al herkent ze mij niet, ook al praat ze niet met me, ik laat moe niet in de steek. En va ook niet. Dit is zinvol. Dit is een zinnige besteding van mijn tijd.’

In 2005 werd Adriaanse coach van het Portugese FC Porto. Hij verloor het directe contact met zijn ouders. ‘Mijn vader werd depressief. Met mij heeft hij daar nooit over gesproken –kennelijk wilde hij zijn gevoelens niet met mij delen. Misschien dacht hij dat ik het al moeilijk genoeg had met het voetbal. Het ging crescendo met mijn carrière, maar ja, in de kranten lees je altijd wel gekke berichten. Mijn vader vond in mijn zus een uitlaatklep. Om halfacht ’s avonds ging hij haar opbellen. Klagen. Ik ben maar alleen. Ik zie het niet meer zitten. Hoe moet dat nou allemaal? ‘Mijn vader kreeg longontsteking. Hij had koorts en was verward. Op een zondag in april 2006 werd ik gebeld door mijn zus: “Va ligt in het ziekenhuis.” Dezelfde avond nog nam ik een vlucht naar
Amsterdam. Mijn vader weigerde medicijnen. Pillen slikte hij niet, een infuus trok hij gewoon weer uit z’n arm. Ja, het was een eigenwijze, hoor. Echt een Adriaanse. Die maandag heb ik mijn vader bezocht. Het viel nog best mee. Hij vroeg de hele tijd om een pilsie. Niet omdat hij zoveel dronk, helemaal niet, de man had gewoon vreselijke dorst! Ik kreeg te horen dat hij morfine zou krijgen, om zijn pijn te verlichten, om hem sneller in slaap te brengen. Ik wist niet dat hij risico liep. Toeval of niet: die avond overleed hij. Plotseling. Gelijk m’n broer en zus gebeld: “Ja, va is dood.” Voor ons allemaal was dat een enorme schok.

‘Ik denk dat mijn moeder het gevoeld heeft. Ze zat zelf in de ultieme fase van alzheimer. Ze was gewend dat mijn vader elke dag langskwam, maar hij was al tien, twaalf dagen niet meer geweest – hij lag in het ziekenhuis. Waarschijnlijk dacht mijn moeder: hij komt niet meer. Ze wilde niet meer eten en niet meer drinken. Ze kreeg alleen nog wat sondevoeding. In de nacht van woensdag op donderdag, twee dagen na mijn vader, is ze overleden. Op. Ze was gewoon op.
‘Gelukkig is mijn vader eerder gegaan –de dood van mijn moeder hoefde hij niet meer mee te maken. De gelijktijdige begrafenis was indrukwekkend. Ik mocht spreken, ook namens Joke en André. Ik zei dat wij fantastische ouders hebben gehad, en dat het heel vreemd is dat ze er beiden plotseling niet meer zijn. Die rode en witte rozen bij het laatste afscheid… Het blijft een prachtig beeld. Voor mij persoonlijk gold: ik was kind af. Niemand noemde mij meer Cootje. Van Cootje was ik Co geworden.’

En Co werd kampioen, landskampioen van Portugal. Luttele dagen na de begrafenis. Zijn grootste succes als voetbalcoach mochten zijn ouders op de valreep niet meer meemaken. Adriaanse haalt zijn schouders op. ‘Mijn moeder had het nooit kunnen beseffen, en de interesse van mijn vader in mijn voetbalcarrière was al afgevlakt, zeker toen ik naar Portugal ging. Zijn hoofd stond er simpelweg niet naar, al zijn aandacht ging uit naar zijn vrouw. Je kunt zeggen: het viel niet in de ideale week. Of misschien juist wel, als eerbetoon aan mijn ouders. Dat verlegen Cootje uit de
Spaarndammerbuurt, met z’n petje en z’n luie oog, hún zoon, daar maar mooi stond. Na de begrafenis ben ik weer teruggekeerd naar Porto. We wonnen de eerste de beste wedstrijd. Na de eerste
goal kwamen de spits en die jongens naar me toe rennen. Já, toen heb ik wel een paar traantjes laten biggelen.’

‘Mijn vader probeerde haar zelfs te ontvoeren.Bij het zorgcentrum had-ie zo’n inklapbare rolstoelgeregeld, en hij wilde haar mee terugnemen’

rozen voor ouders van Co Adriaanse

In hoeverre heeft hij zijn succes in het voetbal te danken aan de aard en het temperament van zijn ouders?
Hij glimlacht. ‘Interessante vraag. Nou ja, mijn vader was wel gedisciplineerd, maar te rechtlijnig, communicatief niet vaardig genoeg voor het trainersvak. Mijn moeder was juist te flexibel, aardig voor iedereen. Ook daar kom je als coach niet ver mee. Je moet afstand houden, spelers moeten toch weten: hij is m’n baas, hij kan beslissen mij niet op te stellen. Soms was ik de boeman, maar uiteindelijk was ik door die eerlijkheid en duidelijkheid supersociaal en rechtvaardig. Ik denk, en hoop, dat ik het beste van mijn ouders in mij heb verenigd. ‘Eén keer had ik flexibeler moeten zijn.
Het eerste jaar bij Porto verliep uitermate succesvol: kampioen, beker gewonnen, trainer van het jaar. Ik werd geadoreerd, had een goed contract en een team in opbouw. Door een conflict met het bestuur ben ik voortijdig opgestapt. Dat was te impulsief. Als ik was gebleven, waren we in het tweede jaar waarschijnlijk opnieuw kampioen geworden en hadden we ver kunnen komen in de Champions League. Dan was mijn volgende club misschien wel Chelsea of Bayern München geweest. Op dat ene, cruciale moment had ik net iets minder het karakter van mijn vader moeten hebben en net iets meer het karakter van mijn moeder. Het zij zo.’

Vrees dat hij ooit zelf tegen de ziekte aanloopt, heeft hij niet. ‘Ik ben 68 en nog zo scherp als een mes. Alzheimer zit ook nergens in de familie – waarschijnlijk kwam de dementie van mijn moeder voort uit die tia. Mocht ik die ziekte toch krijgen, dan staat in mijn levenstestament dat euthanasie op mij mag worden gepleegd. Maar ja, dan moet je nog wel wilsbekwaam zijn. Ik zou daar wel toe in staat zijn – een voortijdig einde forceren. Omdat ik gewaagde beslissingen kan nemen.
‘Kijk, één ding in m’n leven heb ik wel geleerd: mensen hebben vooral succes omdat ze risico’s durven nemen. Grote ondernemers die ik in mijn voetbalcarrière heb gekend, zoals Frans van Seumeren, Arie van Os en Dirk Scheringa, zijn types met lef. Ze gaan niet eerst alles uitrekenen om dan voorzichtig een beslissing te nemen, want dan ben je te laat. Je moet eerder zijn dan degene die rekent. Bij coaching is dat ook zo. In het beïnvloeden van een wedstrijd moet je soms risico’s nemen en over de schreef gaan – om de spelers tot het uiterste te prikkelen om te winnen. Met  alzheimer ligt het anders. Dan ben ik niet de coach maar de scheidsrechter. Ik wil de regie in eigen hand houden, dat heb ik m’n hele leven al gedaan. Ik weet dan wat mij te doen staat. Ik fluit gewoon eerder af.’


Dit verhaal komt uit het boek ‘Het mooiste woord is Herinnering’.
Pieter Webeling & Frenk van der Linden
Fotografie: Linelle Deunk

Top
Volg ons via